Al wandelend langs de kade kreeg hij een inval. Het idee overviel hem als een schok die zijn brein in een uiterst helder licht zette. Het was een scherpe gedachte die de verhoudingen tussen de dingen een lichte draai gaf, zodat alles wat scheef leek komen te staan, maar bij nader inzien besefte je dat alles juister was zo, helderder en waarachtiger. De gedachte zat gespannen aan de oppervlakte, hij moest haar alleen nog maar bevrijden met de juiste woorden. Voor dit soort van gevallen had hij een notitieboekje bij zich, maar het was te koud om stil te blijven staan. Gelukkig was hij vlakbij een café. Het zag er wat morsig uit aan de buitenkant, maar het was wel degelijk open. Bij het binnengaan keek het voltallige clientèle hem nieuwsgierig aan. ‘Nogal een wind, he,’ riep één van de stamgasten. Hij monkelde iets instemmends en ging zitten. De wanden waren volgestouwd met prullen: verroeste wegwijzers met namen van verdwenen havendorpjes, beeldjes van sint-kristoffel, een krijtbord met de stand van de lokale voetbalploeg. Hij vroeg verstrooid om een koffie en haalde zijn notitieboekje te voorschijn. Hij noteerde: ‘Het is nu eenmaal zo dat…’. Toen stokten de woorden. Hij zag zijn inval voor zich als een bel olijfolie in een glas water: alle schakeringen en details waren heel duidelijk, maar als hij het probeerde te grijpen, drukte het zich samen en verscheen het dadelijk weer vlak naast zijn vingers, plagerig intact. Het lichtende schokeffect van daarnet was uitgewerkt. Hij vermande zich, doorstreepte de eerste aanzet, en herbegon met ‘We hebben lang gedacht dat…’. Hij legde zijn pen neer en nipte van zijn koffie.