Aan papierwarenwinkels kon hij onmogelijk weerstaan. De zwijgzame bediendes hielden er een klein rijk van nutteloze romantiek in stand, waar de kaftjes van de schriften keurig op kleur waren gerangschikt en het opeengestapelde papier een duffe maar aangename geur verspreidde. Maar bovenal, het besef van de massa’s leegte die zich in al deze schriftjes verscholen hield deed hem duizelen met de mogelijke ideeën en verhalen waarmee die witruimte gevuld zou kunnen worden. Hij verliet nooit zo’n winkel zonder een schriftje te kopen, en schafte zich voor de zekerheid vaak ook nog een pen en inktpatronen aan. Op de terugweg naar huis, met alle parafernalia in zijn tas, was hij ervan overtuigd dat een nieuw leven vol ijver en concentratie was aangebroken, waarin hij devoot de witruimte te lijf zou gaan. Hij zag de zwarte halen en krullen van inkt al voor zich. Na meerdere van die passages in papierwarenwinkels had hij zich omringd met verschillende schriftjes op makkelijk bereikbare plaatsen. Hij zeulde altijd een kleiner exemplaar mee in zijn rugzak, klaar voor invallen die hem onderweg zouden bereiken. Thuis lag er een groter exemplaar te wachten op een bijzettafeltje naast de sofa. Hij nam het vrijwel nooit ter hand. Hij wist maar al te goed dat de eerste pagina’s beschreven waren met een enthousiaste aanzet die bij een tweede lezing eerder leek op de monomane gedachten van een koortsdroom. En dat de rest van het schriftje zou blijven zoals het al in de winkel was: hemeltergend leeg.